Langzame bloeier

Onlangs ben ik begonnen met een lijst aan te leggen van Nederlandstalige en naar het Nederlands vertaalde, vrouwelijke auteurs van kortverhalen die ik ken en gelezen heb. Mijn lijst was teleurstellend kort. Ik hoop dat hij in 2016 langer wordt, want er moeten er veel meer zijn.
Ik neem me nu voor om elke keer als ik in een boekhandel kom, ernaar te vragen.

Zo werd me in de nieuwe Antwerpse boekhandel CronopiO de bundel Honingdauw van Edith Pearlman aangereikt. De verhalen van Edith Pearlman lezen niet vanzelf. Ik moest even wennen aan het ‘met de deur in huis vallen’ en aan de vele, niet altijd flatterende, details waarmee zij haar personages typeert. Pas na een paar verhalen, begon ik haar formule te ontdekken. Ze brengt de lezer op een bijna bruuske manier binnen in een koppel, een gezin, een familie of een gemeenschap. Alle personages die een rol spelen worden scherp uitgetekend, zowel uiterlijk als wat hun gedrag of karakter betreft, zodat je al snel het gevoel krijgt dat je tussen die mensen zit en hen mee observeert.
Het verhaal zelf is meestal niet spectaculair, het zijn korte tijdspannes in het leven van kleine groepjes mensen. Er gebeuren geen ophefmakende dingen, de gebeurtenissen ontwikkelen zich als een logisch gevolg van het samenspel van de verschillende karakters. Het einde is niet altijd verrassend, maar bij sommige verhalen geeft de laatste zin toch een onverwachte zwenk aan het verhaal.

Als ik een verhalenbundel lees, lees ik meestal maar een verhaal per dag, in bed, voor ik het licht uitdoe. Bij de verhalen van Edith Pearlman viel het me op hoe zo’n verhaal dan de volgende dag, of soms nog een paar dagen later in mijn gedachten blijft hangen. Die vaststelling maakte me nieuwsgierig naar haar schrijftechniek. Want dat een roman, waarin je dagen, soms weken hebt gelezen, in je hoofd blijf hangen, vind ik niet zo verbazend. Maar als een kortverhaal dat voor elkaar krijgt, betekent het dat de auteur in staat is om op korte tijd diep door te dringen in de schijnbare alledaagsheid van het leven van haar protagonisten en haar lezers daarin mee kan voeren.

In 2016 wordt Edith Pearlman tachtig jaar. De afgelopen veertig jaar heeft ze vier verhalenbundels geschreven. Ze heeft in de VS een reputatie opgebouwd en een aantal prijzen gewonnen, maar ze is pas vorig jaar internationaal doorgebroken. Ze is misschien geen echte laatbloeier, maar dan toch een langzame en langdurende bloeier. Ik hoop dat haar andere bundels ook nog vertaald worden, en dat er nog minstens een bundel volgt, want het geeft moed dat iemand op latere leeftijd nog zo origineel en gevat kan schrijven. Ik wil graag van haar leren en hoewel ik nog heel wat op de leesplank heb staan, denk ik dat ik de bundel nog eens van vooraf aan ga lezen. Iets wat ik zelden doe.

Ik kocht het boek in boekhandel CronopiO, de nieuwe en heel leuke zaak van Ine Schepmans in de Kasteelpleinstraat in Antwerpen, waar je rustig kunt rondneuzen en ook een kopje koffie, een glas wijn of een glas bio appelsap kan drinken.

Foto van Suzanne Kreiter/The Boston Globe bij een review in The Gardian

Faalangst

In 2014 heb ik mijn eerste en waarschijnlijk enige roman geschreven. Het was een gefictionaliseerde familiegeschiedenis die al lang klaar zat om geschreven te worden.

Ik had hetzelfde voor ogen als Harper Lee (zie vorig bericht): Ik hoopte dat het goed genoeg zou zijn om aanmoediging te krijgen. Die aanmoediging heb ik gekregen: van mijn proeflezers die zoals bij een loopwedstrijd aan de kant stonden te applaudisseren en van de enige uitgever van de zes naar wie ik mijn manuscript had gestuurd, die de moeite nam om mij in een e-mail uit te leggen waarom hij het boek niet wilde uitgeven. Hij vond het verhaal niet uitzonderlijk genoeg, maar hij was wel gecharmeerd door mijn stijl en hij nodigde me uit om mijn volgende manuscript zeker naar hem te sturen.

Dat het boek waarschijnlijk nooit gedrukt zal worden, vind ik niet eens erg. Ik was al blij met de positieve reacties van mijn vrienden en van die ene uitgever. Het schrijven van dat verhaal had trouwens meerdere functies dan de hoop op een eventuele uitgave.
Het was de eerste keer dat ik zo’n lang verhaal helemaal tot het einde uitschreef. Ik heb ervaren dat ik dat kan. Het schrijven heeft me geholpen om een deel van mijn familiegeschiedenis te begrijpen en te verwerken. En het heeft mijn herinneringen –zij het in licht gewijzigde vorm- vastgelegd.

Toen de roman helemaal uitgeschreven was en nadat ik hem naar een eerste uitgever had gestuurd, kreeg ik plots erg veel inspiratie en begon ik gedichten en kortverhalen te schrijven. Ik herinner me die periode nog levendig. Het was alsof er ergens een poortje was opengezet en de woorden, zinnen en dichtregels rolden naar me toe.

Daarom ben ik nog altijd blij met dat boek.
Maar het belangrijkste wat het schrijven van dat boek heeft gedaan was het overwinnen van mijn faalangst. Mijn faalangst was bijna fysiek. Elke keer als ik een nieuw hoofdstuk moest beginnen, werd ik misselijk. Ik kreeg mezelf niet in beweging. Het duurde soms drie of vier dagen eer ik aan mijn schrijftafel kon gaan zitten om aan dat nieuwe hoofdstuk te beginnen. Ik herinner me nog dat ik mijn zus Elisabeth in de VS een keer belde en dat ik via skype bij haar aan de ontbijttafel zat te huilen en dat ik zwoer dat ik nooit meer een roman zou schrijven.

Daar kan ik nu om lachen, maar toen was het bittere ernst. Ik voelde me ziek van angst.
Die angst ligt nog steeds op de loer. Maar ik laat hem niet meer zo dichtbij komen. Hij mag er zelfs zijn, want hij zorgt ervoor dat ik mijn teksten meer dan een keer nalees. Hij behoedt me in zekere mate voor fouten. Maar hij zal me nooit meer zo in de greep krijgen als tijdens het schrijven van ‘Gaspard en Justine’.

Spaar de spotvogel

Soms komen de dingen als vanzelf naar je toe. Het is verleidelijk om daar een goddelijke hand achter te zoeken, maar ik denk dat de geest waakzaam is en mee uitkijkt naar dingen die al een tijdje op een diep verborgen verlanglijstje staan.

Zo viel mijn oog twee weken geleden op een boekenruilkastje in De Grote Post in Oostende. Het was een gesloten kastje met een houten deurtje dat erom vroeg open gedaan te worden. En ja, daar lag een stapeltje boeken die geruild wilden worden. En bovenop die stapel lag een zo goed als nieuw exemplaar van Spaar De Spotvogel, uitgave 2015.

Ik had geen boek om te ruilen, maar iemand in mijn gezelschap, die daar vlakbij woont, beloofde om in mijn plaats een boek in het kastje te komen leggen. Ik nam mijn buit meer naar huis en begon er dezelfde avond nog in te lezen.

Wat een cadeau. Het boek verscheen voor het eerst in 1960 en kreeg het jaar daarop al meteen de Pulitzer-prijs. Het is tot vandaag een bestseller in de VS en dit jaar verscheen het voor de derde keer in een Nederlandse vertaling.

De eerste hoofdstukken las ik nog met schrijvers-ogen, maar algauw trok het verhaal mij naar binnen en wou ik alleen nog maar weten hoe het verder ging. En dat is natuurlijk het bestseller-kenmerk bij uitstek.

Via het internet ben ik te weten gekomen dat het boek niet in een-twee-drie uit Harper Lees pen gevloeid is. Oorspronkelijk was het een verhalenbundel en blijkbaar heeft de uitgeverij de uiteindelijke versie flink ondersteund. En zo mag het ook. Want daar zijn uitgeverijen toch voor? Om de ruwe diamant te slijpen?

Harper Lee was dus geen wonderkind dat elke twee drie jaar een roman op de markt gooide, maar gewoon een vrouw die hard werkte en iets moois voor elkaar kreeg. Ik zet haar bij in mijn galerij van heldinnen.

 

harper-lee

 

De vreugde van het schrijven

‘De vreugde van het schrijven’ is de titel van een gedicht van Wislawa Szymborska. Ik las het vanmorgen en ik werd er op slag vrolijk van. In dit gedicht lijkt ze met een vingertje naar mij te wijzen en te zeggen: jij bent de baas, jij beslist wat je schrijft. Vooruit, bedenk, vind uit, creëer!

Dat lijkt zo, omdat ik het zo ervaar. Wat ze echt doet is vertellen hoe zij het doet, de baas spelen over de woorden:

De vreugde van het schrijven

Waar rent die geschreven ree door het geschreven bos naartoe?
Gaat ze van het geschreven water drinken
dat haar snuitje als een doorslag spiegelt?
Waarom tilt ze haar kop op, hoort ze iets?

Op vier van de waarheid geleende pootjes steunend
spitst ze onder mijn vingers haar oren.
Stilte- dat woord ritselt ook over het papier
en het duwt
de door het woord bos veroorzaakte takken uiteen.

Boven het blanco papier liggen ze op de loer
de letters die zich misschien niet zullen schikken,
de insluitende zinnen
waaraan niets of niemand ontkomt.

In elke druppel inkt zit een flinke voorraad
jagers met toegeknepen oog
klaar om langs de steile pen omlaag te rennen
de ree te omsingelen en aan te leggen voor het schot.

Ze vergeten dat dit niet het leven is.
Zwart op wit heersen hier andere wetten.
Een oogwenk zal zo lang duren als ik wil,
ik kan hem opdelen in kleine eeuwigheden,
vol in hun vlucht gestuite kogels.
Zo ik het beveel, zal hier nooit meer iets gebeuren.

Buiten mijn wil zal zelfs geen blaadje vallen
Geen sprietje buigen onder de punt van enig reeënhoefje.

Er bestaat dus een wereld
waar ik een lot regeer dat onafhankelijk is?
Een tijd die ik met tekenketens bind?
Een bestaan continu, op mijn bevel?

De vreugde van het schrijven.
Het vermogen tot vereeuwiging.
De wraak van een sterfelijke hand.

(Uit Uitzicht met Zandkorrel, vertaald door Gerard Rasch (Ik ben nu heel benieuwd naar de vertaling door Jo Govaerts))

Aan dit gedicht valt niets toe te voegen, niets uit te leggen. Hoe vaker ik het herlees, hoe sterker deze schrijfles tot mij doordringt.

Met de vreugde van het (gedichten) schrijven, heb ik ook de vreugde van het poëzie-lezen ontdekt.

Wislawa Szymborska