Perspectief (2)

Door schrijven jezelf kennen

Als ik op perspectief zit te broeden, ga ik meestal een tekst van de filosoof Peter Bieri nalezen. Het is een fragment uit een boekje met als titel Hoe willen wij leven? Het boekje is trouwens helemaal het lezen en herlezen waard.

Hier zijn een paar stukjes uit het hoofdstuk over zelfkennis:
Voor elke vertelling is een taalkundig en psychologisch verstrekkende, je zou ook kunnen zeggen, dramatische beslissing noodzakelijk: vertel ik van buitenaf, in de derde persoon, of laat ik de personages vanuit een ik-perspectief spreken? Het zijn heel verschillende dingen die ik in deze twee gevallen over mezelf kan leren.
Vertel ik van buitenaf, dan moet er besloten worden of de taal een taal puur van gedrag en handelen moet zijn of een taal die ook een innerlijke wereld laat zien. En mijn keuze zal me leren welke verhouding ik tot de personages en de sfeer van het verhaal heb en dat leert me weer veel over het thema zoals dit me innerlijk bezighoudt. Ook moet worden besloten op welk stijlniveau er wordt verteld: of het de rechtlijnige taal van de auteur moet zijn of een taal waarin, hoewel het een taal van de derde persoon is, in woordkeuze, melodie en ritme de innerlijke wereld, de stilistische individualiteit van de besproken personages doorklinkt.

Heel andere dingen leer ik, als ik in het begin voor een andere dramatische beslissing kies en de personages doorgrond door hen zelf te laten spreken. Dan moet ik hun woorden geven die voor hen kenmerkend zijn. Klinkt eenvoudig en is vreselijk moeilijk. En is ook weer een rijke bron van zelfkennis. Want nu moet ik planmatig en consequent bij mijn eigen idioom en mijn eigen melodie vandaan gaan, en een heel ander, vreemd ritme in. En juist in de ervaring van deze vreemdheid leer ik mijn eigen idioom pas echt als mijn heel eigen idioom beluisteren en kennen, een idioom dat als een spiegel is. Hier geldt het meest direct wat Frisch voor ogen stond: beseffen wie je niet bent door uit jezelf te stappen, in iemand die je niet bent.

Veel heb ik daar niet aan toe te voegen. Alleen dat Peter Bieri weet waarover hij spreekt, want onder het pseudoniem Pascal Mercier schreef hij o.a. de indrukwekkende roman Nachttrein naar Lissabon.

Perspectief (1)

Wie vertelt?

Ik denk dat ik dit het moeilijkste vind aan het schrijven van een verhaal: het perspectief. Op een of andere manier heb ik altijd de neiging om in de eerste persoon te schrijven. Niet alleen als ik min-of-meer-zelf-meegemaakte verhalen schrijf, ook als ik een verzonnen verhaal schrijf. Ik vind het gewoon prettig om in de huid van iemand anders te kruipen en door haar of zijn ogen naar de gebeurtenissen te kijken.

Maar soms bekruipt mij dan de onnozele gedachte dat ‘echte’ schrijvers zich als alwetende verteller opstellen en het verhaal vertellen alsof ze er zelf bij zijn, maar niet deelnemen aan de actie. Dan kom ik daar een mooi voorbeeld van tegen en moet ik even zuchten. Zoals in Puur van Andrew Miller. Een verhaal over een Normandische ingenieur die in 1785 in Parijs een eeuwenoude begraafplaats moet gaan verwijderen. De verteller beschrijft vooral het gedrag van de personages. Zelden heeft hij het over hun gevoelens of hun gedachten. En toch krijg je een inzicht in hun psychologie, al is dat inzicht vooral af te leiden uit hun handelingen en komt het daardoor trager dan wanneer de verteller heel goed schijnt te weten wat er zich in de hoofden van de personages afspeelt.

Dat is het geval in Madame Bovary van Gustave Flaubert. De verteller gaat hier zelfs erg ver in het beschrijven van de diepste gevoelens van zijn personages.
Zij wist niet of ze er nu spijt van had voor hem te zijn gezwicht of dat ze er juist naar verlangde zich nog meer aan hem te geven. Het vernederende gevoel zó zwak te zijn verkeerde in een wrok die werd verzoet door de wellust.
Het wordt bijna gênant. En toch heb ik dit boek met groeiende bewondering gelezen en begrijp ik nu waarom het een meesterwerk wordt genoemd.

Maar in Madame Bovary is er iets aan de hand met het perspectief. Het boek begint met de zin: ‘Wij zaten in de studiezaal toen de rector binnenkwam, gevolgd door een nieuwe in burgerkleren en door een conciërge die een grote lessenaar droeg.’ Hier is dus een ik-persoon aan het woord. Hij vertelt hoe er een nieuwe leerling in de klas komt en hoe die zich in het begin onhandig en zelfs onbehouwen gedraagt. Het woord ‘wij’ komt regelmatig voor. Op de volgende pagina’s schijnt de verteller erg veel te weten over Charles Bovary, de nieuwe student, over zijn thuissituatie en zijn voorgeschiedenis. Het wordt meteen heel boeiend en de lezer merkt niet eens dat de ik-persoon naar de achtergrond verdwijnt. De oorspronkelijke verteller kom verder nergens meer in het boek terug.

Ik vond dit heel vreemd en ik vroeg me af Gustave Flaubert dit expres zo gedaan heeft, of of dit gewoon zo geëvolueerd is in het verhaal. Zou hij daar dan later zelf niet over gepiekerd hebben? Hij heeft immers zes jaar aan dit boek geschreven. Maar wat er ook de reden voor moge zijn, ik vergeef het hem en iedereen zal het hem vergeven en het misschien zelfs juist als een interessante eigenaardigheid zien.

Een geruststellende eigenaardigheid zelfs. Want als het verhaal goed is, maakt het niet uit wie de verteller is. Voortaan maak ik me daar wat minder zorgen over.