Onzekerheid als geschenk

Zoals elke zaterdag luisterde ik gisteren naar Interne Keuken op radio 1. Het ging over Susan Sontag, de ‘beroemdste Amerikaanse opiniemaker van de tweede helft van de twintigste eeuw, de meest glamoureuze intellectueel van haar tijd, het publieke geweten van Amerika, een fenomeen, een icoon…’ Kortom een persoon aan wie ik niet kan tippen, bij wie de drempel naar haar boeken en artikels erg hoog lijkt.

Toch heb ik lang geleden iets van haar gelezen, al weet ik niet meer wat het was. Dat geeft aan hoe ze in de jaren negentig doordrong in de westerse samenleving, tot in de handen van een Belgische jonge vrouw die nog alles te leren had.

Aan het woord was Benjamin Moser, haar biograaf. Hij heeft er zeven jaar over gedaan om het leven van Susan Sontag in kaart te brengen. Dat dwingt respect en bewondering af en is voor mij een reden om het boek te kopen.

Maar nog meer omwille van wat ik hem hoorde vertellen, ga ik het boek kopen. Hij had het onder andere over haar grote onzekerheid. Onzekerheid! Omdat ik zo weinig over haar wist, dacht ik dat ze alles had: schoonheid, intelligentie, en durf. Maar volgens Moser was ze ook erg onzeker. En, voegde hij daaraan toe, misschien was dat wel haar geluk. Want door die onzekerheid deed ze juist heel erg haar best. In feite, zei hij, was die onzekerheid een geschenk.

Een geschenk. Opeens kijk ik met andere ogen naar mijn eigen onzekerheid. Want ja, ik ben een onzeker mens. Tot ergernis van sommigen van mijn vrienden zelfs. En tot mijn eigen frustratie. Maar het klopt dat ik door die onzekerheid juist heel erg mijn best doe. En als Susan Sontag ondanks en zelfs dankzij haar onzekerheid tot zulke grootse dingen in staat was, dan heb ik alle redenen om mijn onzekerheid te omarmen en haar dankbaar te aanvaarden als een geschenk, en verder gewoon mijn best te blijven doen.

Het boek van Benjamin Moser is overal te koop, maar als je een kleine, aparte boekhandel wil steunen, koop het dan bij Kartonnen Dozen in Antwerpen.

images

 

Jaloezie als hulpmotor

Vandaag heb ik alle berichten op deze blog herlezen en dat ging snel want het zijn er maar een twintigtal. Het grappige is dat ik in een aantal berichten schrijf over mijn onzekerheid en over de vraag of ik ooit tot een boek zal komen. Ook op de pagina waarop ik mezelf (in 2015) voorstel is die onzekerheid terug te vinden.

En nu vier jaar later is dat boek er, het wordt binnenkort gedrukt en voorgesteld, en hopelijk ook door velen gelezen. Het is geen meesterwerk, het zal geen stof doen opwaaien, maar het is mijn kind, ik ben er blij mee en ik ben er fier op. Het is met veel minder faalangst geschreven dan het eerste (nog onuitgegeven) boek en het baant de weg naar meer.

Heel wat mensen hebben me aangemoedigd en geholpen met nalezen en corrigeren en ik kan ze niet genoeg danken daarvoor. Maar wat me ook geholpen heeft is… jaloezie.

Met al die klinkers erin, met die j aan het begin en die z er middenin vind ik jaloezie een mooi woord. Toch heeft het een negatieve reputatie. Is jaloezie dan helemaal verkeerd? Wat gebeurt er als je je jaloezie niet wegsteekt maar observeert?

Ik voel regelmatig jaloezie. Op mensen die iets moois presteren. Vooral als het kunstenaars zijn, schrijvers, bloggers, dichters en muzikanten, en vooral als die mensen jonger zijn dan ik. Ik voel een soort verlangen om hen te evenaren, maar ik word me dan pijnlijk bewust van mijn limieten.

Een paar jaar geleden was ik jaloers op een auteur die al verschillende boeken heeft geschreven over thema’s die mij ook nauw aan het hart liggen. Ze is niet alleen jonger dan ik, ze is ook erg mooi en ze heeft fans. Ook in haar persoonlijk leven leek het haar voor de wind te gaan. Ik zou er mijn dagboeken uit die tijd kunnen op naslaan, maar ik herinner me dat die afgunst aan mij knaagde, dat ik mij ervoor schaamde en dat ik er gericht begon over na te denken hoe ik van die jaloezie kon afkomen.

Het gemakkelijkste leek me haar te negeren, ogen en oren te sluiten als het over de schrijfster in kwestie ging, en me op iets of iemand anders te richten. Maar ik wist dat ik haar niet uit de weg kon gaan, dat ze vroeg of laat mijn pad zou kruisen als ik zelf ambitie had om te publiceren.

Er zat niets anders op dan mijn jaloezie onder ogen te zien. Ik besloot om contact met haar te zoeken. Waarom ik dat wilde doen was toen nog vaag, op een of andere manier wou ik mijn jaloezie ontleden, ze voor mezelf zichtbaar maken. Dat ik er uiteindelijk iets constructiefs mee kon doen, was toen nog niet aan de orde.

We waren eerder samen bij een project betrokken geweest en daardoor was het niet moeilijk om haar uit te nodigen op een kopje koffie. En wat bleek? Ze was niet alleen intelligent, belezen en mooi, ze was ook nog eens erg vriendelijk. We hadden een fijne babbel. Was mijn jaloezie als bij toverslag verdwenen? Neen. Maar we bleven contact houden en mijn afgunst verminderde stilaan. Ik leerde de schrijfster beter kennen, ik besefte dat schrijven voor haar net zo hard zwoegen was als voor mij en vooral dat zij net als ik een mens was met onzekerheden en zwakheden en dat niet alles haar voor de wind ging zoals ik gedacht had. Mijn jaloezie smolt, werd een plasje en verdampte tenslotte.

Vorige week hoorde ik op de radio een interview met de jonge gelauwerde dichteres, Charlotte Van den Broeck. Ze heeft nu ook een boek geschreven dat erg interessant lijkt. En opnieuw voel ik jaloezie. Want haar gedichten zijn wondermooi. En nu ook nog een boek, en ze is nog maar een twintiger!

Nee, ik ga geen contact met haar zoeken. Ik ga haar lezen. Ik ga haar aandachtig lezen en van haar leren. Van een twintiger.

Ik ga haar lezen zoals ik onlangs Flessenpost uit Reykjavik van Laura Broeckhuyzen heb gelezen: bij de eerste pagina’s voelde ik al jaloezie op haar mooie, originele, natuurlijk klinkende taal, maar ik kon mijn afgunst al snel omzetten in verhoogde aandacht, erop lettend wat ik van haar kon leren.

Iemand zei me ooit dat rivaliteit niet per se slecht is, het kan een stimulans zijn. Ook jaloezie kan een motor en een stimulans zijn. Als ze de enige drijfveer is, zal de ambitie snel verarmen, denk ik, maar als hulpmotor, en omgezet in nieuwsgierigheid en leergierigheid, kan jaloezie echter tellen. Daarom koester ik haar voortaan. Als ik haar nu voel, dan weet ik dat er iets te leren valt.

 

 

 

 

De geschiedenis van haar leven

Het overkomt me wel eens dat een boek me zo in de greep heeft dat ik het dringend wil uitlezen. Ik besef dan dat ik te snel lees en dat ik sommige passages niet genoeg tot me door laat dringen. En dan beloof ik mezelf dat ik het boek -als het uit is- opnieuw ga lezen. En dat ik notities ga maken.
Natuurlijk doe ik dat niet, want er ligt nog een hele stapel te wachten.

Dat gebeurde ook met De geschiedenis van mijn leven van George Sand (1804-1876). Het is een mooie uitgave met een leeslintje eraan en het zal het nog een tijdje op mijn schrijftafel blijven liggen, maar ik zal het niet meer herlezen.

Gelukkig heb ik meteen nadat ik het boek uithad toch opgeschreven wat ik wilde onthouden:

Dat bij Aurore Dupin, later George Sand, het schrijven niet vanzelf kwam. Het was geen sterke drang, eerder een vaag verlangen om iets kunstzinnigs te doen. Ze heeft het over zichzelf niet als schrijfster, maar als kunstenares. Toen ze een eigen inkomen wilde verwerven, kwam het schrijven niet eens op de eerste plaats. Eerst probeerde ze het met miniatuurtjes schilderen.

Dat haar voor verwarring zorgende pseudoniem beter bekend was -en nog is- dan de titels van haar boeken.

Dat het feit dat ze soms mannenkleren droeg meer bekend was dan de titels en de inhoud van haar boeken.

Idem met haar verhouding met Chopin. Het was dus in die tijd ook al zo dat wie je was en met wie je omging dikwijls meer voor bekendheid, publicatiekansen en verkoop zorgde dan het oeuvre zelf.

Dat ze erg veel hindernissen ondervond bij het schrijven: tegenkantingen van mannelijke tijdgenoten, schrijvers (o.a. Balzac) en uitgevers, persoonlijke beslommeringen, vechtscheiding enz.

Dat volgens de vertalers haar taal erg slordig was, en dat wijten ze aan het feit dat ze broodschrijver was en haar werk veel te haastig deed.

Toch heb ik erg genoten van het boek. Ze vertelt haar leven op een bijna gemoedelijke manier. Ze laat hier en daar expres gebeurtenissen weg, of blijft vaag en verontschuldigt zich daarvoor, waardoor ik als lezer juist nieuwsgierig word naar haar persoonlijkheid en naar haar werk.

Als ze in deze eeuw had geleefd, had ze vast een populaire blog.

georges_sand

portrait de George Sand par Félix Nadar © France 3

Hoe vul je een boek?

Het boek dat tegenwoordig bovenop de stapel op mijn nachttafeltje ligt is uitzonderlijk geen verhalenbundel en ook geen roman. Het heet Gardening Without Work en het is geschreven door Ruth Stout. Mevrouw Stout leefde van 1884 tot 1980 in de VS en schreef meerdere boeken over tuinieren en andere praktische aangelegenheden.

Ik lees het boek omdat ik zelf een tuin aanleg volgens haar methode, maar erg veel kom ik niet te weten. Mijn aandacht heeft zich tijdens het lezen stilaan verlegd van de praktijk van het tuinieren naar de manier waarop dit boek geschreven is.

Mevrouw Stout verklapt namelijk zelf dat alles wat ze te vertellen heeft samen te vatten is in 1500 woorden. Daar vul je geen boek mee. Maar er was vraag naar een boek, door haar aanhangers en door een uitgeverij die daar brood inzag.

Het gekke is dat ik best wel een beetje teleurgesteld ben omdat er zo weinig praktische tips instaan, maar dat ik haar dat meteen vergeef omdat ze zo grappig schrijft. Haar adviezen zijn bijzonder vaag: Plant en zaai maar zoals je het gewoon bent, who cares? Het enige waar ze op hamert is dat je er moet voor zorgen dat je tuin het hele jaar door bedekt is met een dikke laag mulch. Verder vertelt ze anekdotes over haar correspondentie met aanhangers en critici, en haar pogingen om fervente bloemenkwekers te overtuigen om naast bloemen ook groenten te kweken.

Het grappigste hoofdstuk gaat over haar ervaring als gastlerares in een opstartende tuinschool. Ze moest er acht weken na elkaar een halve dag les geven aan kinderen tussen zes en twaalf jaar oud. De tuin waarin ze de praktijk zouden leren was op voorhand gemulcht. In de eerste les leerde ze de kinderen zaaien en het zaaisel bedekken met krantenpapier en mulch. Het probleem was dat ze de volgende lessen geen leerstof meer had, want alles was verteld. Elke keer moest ze zich het hoofd breken over wat ze met die kinderen zou doen in de volgende les. In de voorlaatste les, de zevende week, konden ze gelukkig al zelfgekweekte radijsjes en slablaadjes eten. Daarna heeft ze zich nooit meer laten verleiden tot lesgeven.

Ook over haar workshops vertelt ze dat ze in tien minuten uitgepraat is en dat ze daarna de mensen maar wat vragen laat stellen, waarop ze dan even vaag en vrijblijvend antwoorden geeft.

Op youtube is een oud filmpje te vinden, waarin ze in dezelfde no-nonsense stijl haar verhaal doet. Je ziet haar onder andere aardappelen planten door ze nonchalant op de grond te gooien en te bedekken met hooi. Het is waarschijnlijk die herkenbare eigenzinnigheid van haar waarvoor ik val, want ze heeft mijn hart veroverd. Jammer dat ze er niet meer is, want ik zou haar zeker een brief schrijven. Ik zou zelfs haar tuin gaan bezoeken. Maar het enige wat ik kan doen is haar bijzetten in mijn heldinnengalerij en in haar geest mijn tuin en de rest van mijn leven inrichten.

a4c93a874ea60ebe608be3f7912f3457

Langzame bloeier

Onlangs ben ik begonnen met een lijst aan te leggen van Nederlandstalige en naar het Nederlands vertaalde, vrouwelijke auteurs van kortverhalen die ik ken en gelezen heb. Mijn lijst was teleurstellend kort. Ik hoop dat hij in 2016 langer wordt, want er moeten er veel meer zijn.
Ik neem me nu voor om elke keer als ik in een boekhandel kom, ernaar te vragen.

Zo werd me in de nieuwe Antwerpse boekhandel CronopiO de bundel Honingdauw van Edith Pearlman aangereikt. De verhalen van Edith Pearlman lezen niet vanzelf. Ik moest even wennen aan het ‘met de deur in huis vallen’ en aan de vele, niet altijd flatterende, details waarmee zij haar personages typeert. Pas na een paar verhalen, begon ik haar formule te ontdekken. Ze brengt de lezer op een bijna bruuske manier binnen in een koppel, een gezin, een familie of een gemeenschap. Alle personages die een rol spelen worden scherp uitgetekend, zowel uiterlijk als wat hun gedrag of karakter betreft, zodat je al snel het gevoel krijgt dat je tussen die mensen zit en hen mee observeert.
Het verhaal zelf is meestal niet spectaculair, het zijn korte tijdspannes in het leven van kleine groepjes mensen. Er gebeuren geen ophefmakende dingen, de gebeurtenissen ontwikkelen zich als een logisch gevolg van het samenspel van de verschillende karakters. Het einde is niet altijd verrassend, maar bij sommige verhalen geeft de laatste zin toch een onverwachte zwenk aan het verhaal.

Als ik een verhalenbundel lees, lees ik meestal maar een verhaal per dag, in bed, voor ik het licht uitdoe. Bij de verhalen van Edith Pearlman viel het me op hoe zo’n verhaal dan de volgende dag, of soms nog een paar dagen later in mijn gedachten blijft hangen. Die vaststelling maakte me nieuwsgierig naar haar schrijftechniek. Want dat een roman, waarin je dagen, soms weken hebt gelezen, in je hoofd blijf hangen, vind ik niet zo verbazend. Maar als een kortverhaal dat voor elkaar krijgt, betekent het dat de auteur in staat is om op korte tijd diep door te dringen in de schijnbare alledaagsheid van het leven van haar protagonisten en haar lezers daarin mee kan voeren.

In 2016 wordt Edith Pearlman tachtig jaar. De afgelopen veertig jaar heeft ze vier verhalenbundels geschreven. Ze heeft in de VS een reputatie opgebouwd en een aantal prijzen gewonnen, maar ze is pas vorig jaar internationaal doorgebroken. Ze is misschien geen echte laatbloeier, maar dan toch een langzame en langdurende bloeier. Ik hoop dat haar andere bundels ook nog vertaald worden, en dat er nog minstens een bundel volgt, want het geeft moed dat iemand op latere leeftijd nog zo origineel en gevat kan schrijven. Ik wil graag van haar leren en hoewel ik nog heel wat op de leesplank heb staan, denk ik dat ik de bundel nog eens van vooraf aan ga lezen. Iets wat ik zelden doe.

Ik kocht het boek in boekhandel CronopiO, de nieuwe en heel leuke zaak van Ine Schepmans in de Kasteelpleinstraat in Antwerpen, waar je rustig kunt rondneuzen en ook een kopje koffie, een glas wijn of een glas bio appelsap kan drinken.

Foto van Suzanne Kreiter/The Boston Globe bij een review in The Gardian

Spaar de spotvogel

Soms komen de dingen als vanzelf naar je toe. Het is verleidelijk om daar een goddelijke hand achter te zoeken, maar ik denk dat de geest waakzaam is en mee uitkijkt naar dingen die al een tijdje op een diep verborgen verlanglijstje staan.

Zo viel mijn oog twee weken geleden op een boekenruilkastje in De Grote Post in Oostende. Het was een gesloten kastje met een houten deurtje dat erom vroeg open gedaan te worden. En ja, daar lag een stapeltje boeken die geruild wilden worden. En bovenop die stapel lag een zo goed als nieuw exemplaar van Spaar De Spotvogel, uitgave 2015.

Ik had geen boek om te ruilen, maar iemand in mijn gezelschap, die daar vlakbij woont, beloofde om in mijn plaats een boek in het kastje te komen leggen. Ik nam mijn buit meer naar huis en begon er dezelfde avond nog in te lezen.

Wat een cadeau. Het boek verscheen voor het eerst in 1960 en kreeg het jaar daarop al meteen de Pulitzer-prijs. Het is tot vandaag een bestseller in de VS en dit jaar verscheen het voor de derde keer in een Nederlandse vertaling.

De eerste hoofdstukken las ik nog met schrijvers-ogen, maar algauw trok het verhaal mij naar binnen en wou ik alleen nog maar weten hoe het verder ging. En dat is natuurlijk het bestseller-kenmerk bij uitstek.

Via het internet ben ik te weten gekomen dat het boek niet in een-twee-drie uit Harper Lees pen gevloeid is. Oorspronkelijk was het een verhalenbundel en blijkbaar heeft de uitgeverij de uiteindelijke versie flink ondersteund. En zo mag het ook. Want daar zijn uitgeverijen toch voor? Om de ruwe diamant te slijpen?

Harper Lee was dus geen wonderkind dat elke twee drie jaar een roman op de markt gooide, maar gewoon een vrouw die hard werkte en iets moois voor elkaar kreeg. Ik zet haar bij in mijn galerij van heldinnen.

 

harper-lee

 

De vreugde van het schrijven

‘De vreugde van het schrijven’ is de titel van een gedicht van Wislawa Szymborska. Ik las het vanmorgen en ik werd er op slag vrolijk van. In dit gedicht lijkt ze met een vingertje naar mij te wijzen en te zeggen: jij bent de baas, jij beslist wat je schrijft. Vooruit, bedenk, vind uit, creëer!

Dat lijkt zo, omdat ik het zo ervaar. Wat ze echt doet is vertellen hoe zij het doet, de baas spelen over de woorden:

De vreugde van het schrijven

Waar rent die geschreven ree door het geschreven bos naartoe?
Gaat ze van het geschreven water drinken
dat haar snuitje als een doorslag spiegelt?
Waarom tilt ze haar kop op, hoort ze iets?

Op vier van de waarheid geleende pootjes steunend
spitst ze onder mijn vingers haar oren.
Stilte- dat woord ritselt ook over het papier
en het duwt
de door het woord bos veroorzaakte takken uiteen.

Boven het blanco papier liggen ze op de loer
de letters die zich misschien niet zullen schikken,
de insluitende zinnen
waaraan niets of niemand ontkomt.

In elke druppel inkt zit een flinke voorraad
jagers met toegeknepen oog
klaar om langs de steile pen omlaag te rennen
de ree te omsingelen en aan te leggen voor het schot.

Ze vergeten dat dit niet het leven is.
Zwart op wit heersen hier andere wetten.
Een oogwenk zal zo lang duren als ik wil,
ik kan hem opdelen in kleine eeuwigheden,
vol in hun vlucht gestuite kogels.
Zo ik het beveel, zal hier nooit meer iets gebeuren.

Buiten mijn wil zal zelfs geen blaadje vallen
Geen sprietje buigen onder de punt van enig reeënhoefje.

Er bestaat dus een wereld
waar ik een lot regeer dat onafhankelijk is?
Een tijd die ik met tekenketens bind?
Een bestaan continu, op mijn bevel?

De vreugde van het schrijven.
Het vermogen tot vereeuwiging.
De wraak van een sterfelijke hand.

(Uit Uitzicht met Zandkorrel, vertaald door Gerard Rasch (Ik ben nu heel benieuwd naar de vertaling door Jo Govaerts))

Aan dit gedicht valt niets toe te voegen, niets uit te leggen. Hoe vaker ik het herlees, hoe sterker deze schrijfles tot mij doordringt.

Met de vreugde van het (gedichten) schrijven, heb ik ook de vreugde van het poëzie-lezen ontdekt.

Wislawa Szymborska

 

 

Inspiratie

Vanmorgen ben ik begonnen met de biografie van M. Vasalis te lezen. Het is een lijvig boek, waarvan in recensies gezegd wordt dat het te gedetailleerd is, maar in het voorwoord lees ik al iets dat me waarschijnlijk zal aansporen om door te lezen:
‘Overvloedig gezegend met creativiteit moest ze in het midden van haar leven meemaken hoe haar scheppingskracht afnam. Wat een vanzelfsprekend permanent bezit leek ontviel haar, langzaam en pijnlijk. Vasalis voelde zich er schuldig en vertwijfeld over.’
Hoe herkenbaar en troostend. Het gevoel dat mijn inspiratie opdroogt, ken ik goed. Alleen lijkt het bij mij niet gebonden aan een bepaalde levensfase. Het is meer een cyclus. In een jaar geniet ik soms maandenlang van een stroom van ideeën en werklust. Dan begint de inspiratie af te nemen, word ik erg kritisch over mijn eigen werk, en groeit de twijfel en het schuldgevoel. Twijfel over mijn talent: is het wel groot genoeg? Had het al niet lang moeten bovendrijven als het er echt was? En schuldgevoel: zou ik mijn tijd niet beter aan iets nuttigs besteden? In het filmpje van Allison Bechdel dat ik in mijn vorig bericht plaatste, hoor je haar zeggen: ‘I should get a job.’ Terwijl ze net bezig is te doen wat haar job is: tekenen en schrijven.

Twijfel en zelfs schuldgevoelens lijken erbij te horen, bij deze job. En ook de momenten dat de inspiratie ver weg lijkt. Zo ver dat het lijkt alsof ze nooit meer zal terugkomen. Dan denk ik aan een filmpje waarin ik Jane Campion aan het werk zag. Het is een bonusfilm bij de serie Top Of The Lake, waarin ze praat over haar creatief proces. Ze zegt dat ze soms vier uur op een idee wacht. Je ziet haar aan een bureau zitten of op een bank liggen wachten, schrijfblok en pen in de aanslag. En dan zegt ze ongeveer: ‘Je moet elk idee dat zich aandient verwelkomen, hoe klein en onnozel het ook lijkt. Want anders blijven de andere ook weg.’ Ze praat erover alsof het wezentjes zijn die bij je komen aankloppen.

Dat mijn heldinnen van hetzelfde last hebben, is een hele troost. Maar wachten en geduld hebben is niet mijn sterkste eigenschap. Dat ik ook nog eens pas erg laat in mijn leven mijzelf als schrijfster au sérieux ben beginnen nemen, versterkt nog eens mijn ongeduld. Op een dag zal mijn tijd op zijn.

Het enige wat ik kan doen is schrijven, elke dag schrijven. ‘Een dag waarin ik niet heb geschreven, lijkt een verloren dag’, zegt de jonge dichteres Hadjira Hussain Khan. Zo is het voor mij, oude schrijfster, ook. Laten we alle dagen schrijven, al was het maar om gezond te blijven. De inspiratie komt wel terug.

DSC_0859

Laatste aanwinst, cadeautje van Els.