Perspectief (1)

Wie vertelt?

Ik denk dat ik dit het moeilijkste vind aan het schrijven van een verhaal: het perspectief. Op een of andere manier heb ik altijd de neiging om in de eerste persoon te schrijven. Niet alleen als ik min-of-meer-zelf-meegemaakte verhalen schrijf, ook als ik een verzonnen verhaal schrijf. Ik vind het gewoon prettig om in de huid van iemand anders te kruipen en door haar of zijn ogen naar de gebeurtenissen te kijken.

Maar soms bekruipt mij dan de onnozele gedachte dat ‘echte’ schrijvers zich als alwetende verteller opstellen en het verhaal vertellen alsof ze er zelf bij zijn, maar niet deelnemen aan de actie. Dan kom ik daar een mooi voorbeeld van tegen en moet ik even zuchten. Zoals in Puur van Andrew Miller. Een verhaal over een Normandische ingenieur die in 1785 in Parijs een eeuwenoude begraafplaats moet gaan verwijderen. De verteller beschrijft vooral het gedrag van de personages. Zelden heeft hij het over hun gevoelens of hun gedachten. En toch krijg je een inzicht in hun psychologie, al is dat inzicht vooral af te leiden uit hun handelingen en komt het daardoor trager dan wanneer de verteller heel goed schijnt te weten wat er zich in de hoofden van de personages afspeelt.

Dat is het geval in Madame Bovary van Gustave Flaubert. De verteller gaat hier zelfs erg ver in het beschrijven van de diepste gevoelens van zijn personages.
Zij wist niet of ze er nu spijt van had voor hem te zijn gezwicht of dat ze er juist naar verlangde zich nog meer aan hem te geven. Het vernederende gevoel zó zwak te zijn verkeerde in een wrok die werd verzoet door de wellust.
Het wordt bijna gênant. En toch heb ik dit boek met groeiende bewondering gelezen en begrijp ik nu waarom het een meesterwerk wordt genoemd.

Maar in Madame Bovary is er iets aan de hand met het perspectief. Het boek begint met de zin: ‘Wij zaten in de studiezaal toen de rector binnenkwam, gevolgd door een nieuwe in burgerkleren en door een conciërge die een grote lessenaar droeg.’ Hier is dus een ik-persoon aan het woord. Hij vertelt hoe er een nieuwe leerling in de klas komt en hoe die zich in het begin onhandig en zelfs onbehouwen gedraagt. Het woord ‘wij’ komt regelmatig voor. Op de volgende pagina’s schijnt de verteller erg veel te weten over Charles Bovary, de nieuwe student, over zijn thuissituatie en zijn voorgeschiedenis. Het wordt meteen heel boeiend en de lezer merkt niet eens dat de ik-persoon naar de achtergrond verdwijnt. De oorspronkelijke verteller kom verder nergens meer in het boek terug.

Ik vond dit heel vreemd en ik vroeg me af Gustave Flaubert dit expres zo gedaan heeft, of of dit gewoon zo geëvolueerd is in het verhaal. Zou hij daar dan later zelf niet over gepiekerd hebben? Hij heeft immers zes jaar aan dit boek geschreven. Maar wat er ook de reden voor moge zijn, ik vergeef het hem en iedereen zal het hem vergeven en het misschien zelfs juist als een interessante eigenaardigheid zien.

Een geruststellende eigenaardigheid zelfs. Want als het verhaal goed is, maakt het niet uit wie de verteller is. Voortaan maak ik me daar wat minder zorgen over.

Personagetaal

De eerste keer dat het mij opviel in een boek, was in De schaduw van de wind. Ik las het graag, maar op een bepaald moment begon ik het vreemd te vinden dat alle personages ongeacht leeftijd of sociale klasse dezelfde (ruwe) taal spraken, hetzelfde soort zinspelingen en hetzelfde soort grapjes maakten. Ik heb het boek niet meer (ik heb geen behoefte om het een tweede keer te lezen), ik kan geen voorbeeld geven, maar het is me altijd bijgebleven als iets dat ik voortaan zelf in het oog zou willen houden bij het schrijven.

Sindsdien ben ik meer beginnen letten op de vertelstijl van ik-personen en de spreektaal in dialogen. Onlangs las ik De overgave van Arthur Japin. Het was mijn eerste Japin en er zullen er nog veel volgen, want ik was meteen verkocht. Het is een boek waarbij je vergeet dat het door een man geschreven is, want het is een oude, kranige, koppige vrouw die spreekt. En die koppigheid voel je in al haar zinnen.

Kort daarna las ik Nimmerthuis van Laird Hunt. Een fascinerend boek over een vrouw die als man verkleed in de Amerikaanse burgeroorlog gaat vechten. Toevallig overlappen deze twee boeken elkaar een beetje. In Nimmerthuis wordt ergens kort een gelijkaardig indianenverhaal verteld als in De overgave. Maar de vertelstijl van de hoofdpersoon Constance/Ash deed me in het begin mijn wenkbrauwen fronsen. Ik begreep er niets van. Het leek alsof er woorden vergeten waren en sommige zinnen waren op een eigenaardige manier samengetrokken.

Nieuwsgierig geworden ging ik wat recensies opzoeken en ik kwam onder meer bij een webwinkel terecht waar een lezer zijn of haar beklag doet: “Ongelooflijk hoe dit boek uit is kunnen komen. Deze vertaler verdient direct zijn ontslag! Heeft hij het zelfs 1x nagelezen? Op elke bladzijde, elke alinea en bijna elke zin zit een constructiefout, missend woord, dubbel woord of gewoon veel te letterlijk vertaald. Heel spijtig want het onderwerp en thema sprak me zeer hard aan.”

Lag het echt aan de vertaling? Ik kon het nauwelijks geloven. Ik zocht en vond een stuk van de Engelstalige tekst.
“I was strong and he was not so it was me went to war to defend the Republic. I stepped across the border out of Indiana into Ohio. Twenty dollars, two salt-pork sandwiches, and I took jerky, biscuits, six old apples, fresh underthings and a blanket too.”

En dit is de vertaling:
“Ik was sterk en hij niet, dus was ik die ten oorlog ging om de Republiek te verdedigen. Ik stapte over de grens, uit Indiana en Ohio in. Twintig dollar, twee boterhammen met spek en ik nam gedroogd rundvlees, beschuit, zes oude appels, fris ondergoed en ook een deken mee.”

Het werd me meteen duidelijk dat Constance/Ash een heel eigen taaltje sprak en dat het voor de vertaler lastig moet geweest zijn om die taal weer te geven.
Toen ik dat doorhad, stoorde het me verder niet meer. Naarmate het boek vorderde werd de taal ook minder krom. Misschien was het niet vol te houden voor de auteur of de vertaler, of misschien evolueerde de taal van Constance/Ash naarmate ze meer en meer brieven schreef naar haar man. Wie zal het weten.

Net als De overgave is Nimmerthuis een boek dat ik zou willen houden om het nog eens opnieuw te lezen. Of misschien waag ik mij aan de Engelstalige versie.

Nimmerthuis is nu al te koop bij Kartonnen Dozen, de nieuwe boekhandel die op 25 en 26 juni zijn deuren opent op de Draakplaats in Antwerpen.

CQWEh6sVAAAyy_Q

Hoe vul je een boek?

Het boek dat tegenwoordig bovenop de stapel op mijn nachttafeltje ligt is uitzonderlijk geen verhalenbundel en ook geen roman. Het heet Gardening Without Work en het is geschreven door Ruth Stout. Mevrouw Stout leefde van 1884 tot 1980 in de VS en schreef meerdere boeken over tuinieren en andere praktische aangelegenheden.

Ik lees het boek omdat ik zelf een tuin aanleg volgens haar methode, maar erg veel kom ik niet te weten. Mijn aandacht heeft zich tijdens het lezen stilaan verlegd van de praktijk van het tuinieren naar de manier waarop dit boek geschreven is.

Mevrouw Stout verklapt namelijk zelf dat alles wat ze te vertellen heeft samen te vatten is in 1500 woorden. Daar vul je geen boek mee. Maar er was vraag naar een boek, door haar aanhangers en door een uitgeverij die daar brood inzag.

Het gekke is dat ik best wel een beetje teleurgesteld ben omdat er zo weinig praktische tips instaan, maar dat ik haar dat meteen vergeef omdat ze zo grappig schrijft. Haar adviezen zijn bijzonder vaag: Plant en zaai maar zoals je het gewoon bent, who cares? Het enige waar ze op hamert is dat je er moet voor zorgen dat je tuin het hele jaar door bedekt is met een dikke laag mulch. Verder vertelt ze anekdotes over haar correspondentie met aanhangers en critici, en haar pogingen om fervente bloemenkwekers te overtuigen om naast bloemen ook groenten te kweken.

Het grappigste hoofdstuk gaat over haar ervaring als gastlerares in een opstartende tuinschool. Ze moest er acht weken na elkaar een halve dag les geven aan kinderen tussen zes en twaalf jaar oud. De tuin waarin ze de praktijk zouden leren was op voorhand gemulcht. In de eerste les leerde ze de kinderen zaaien en het zaaisel bedekken met krantenpapier en mulch. Het probleem was dat ze de volgende lessen geen leerstof meer had, want alles was verteld. Elke keer moest ze zich het hoofd breken over wat ze met die kinderen zou doen in de volgende les. In de voorlaatste les, de zevende week, konden ze gelukkig al zelfgekweekte radijsjes en slablaadjes eten. Daarna heeft ze zich nooit meer laten verleiden tot lesgeven.

Ook over haar workshops vertelt ze dat ze in tien minuten uitgepraat is en dat ze daarna de mensen maar wat vragen laat stellen, waarop ze dan even vaag en vrijblijvend antwoorden geeft.

Op youtube is een oud filmpje te vinden, waarin ze in dezelfde no-nonsense stijl haar verhaal doet. Je ziet haar onder andere aardappelen planten door ze nonchalant op de grond te gooien en te bedekken met hooi. Het is waarschijnlijk die herkenbare eigenzinnigheid van haar waarvoor ik val, want ze heeft mijn hart veroverd. Jammer dat ze er niet meer is, want ik zou haar zeker een brief schrijven. Ik zou zelfs haar tuin gaan bezoeken. Maar het enige wat ik kan doen is haar bijzetten in mijn heldinnengalerij en in haar geest mijn tuin en de rest van mijn leven inrichten.

a4c93a874ea60ebe608be3f7912f3457

Focus

Voor 2016 reikte Marleen mij het woord focus aan. Ik paste het en het zat als gegoten. Wat een goed voornemen. En het komt overal van pas. Bij het schrijven bijvoorbeeld.

Om te beginnen bij het ochtendschrijven. Laat ik daar eerst nog even reclame voor maken. Geen betere manier om wakker te worden, geen betere manier om de gedachten te ordenen, en een uitstekende manier om de aandacht alvast scherp te stellen. Het principe is heel eenvoudig: elke ochtend minstens twee pagina’s schrijven in een eenvoudig schoolschriftje. Ik doe het nu al zes maand, ik sla zelden een dag over want het is een routine geworden en mijn twee bladzijden worden er meestal drie, soms meer.

Ochtendschrijven brengt mij elke dag meteen in een prettige, voldane stemming terwijl de dag nog moet beginnen. In de eerste weken moest ik de tweede helft van de tweede bladzijde nog vullen met zinnetjes als: ‘Ik weet niet meer wat te schrijven’ of met oefeningen in aandachtig en ‘schoon-’schrijven, maar nu komt de tekst vanzelf. Het gaat tegenwoordig over wat ik gedaan wil krijgen en wat ik nodig heb om die doelen te realiseren. Ik denk dat de inhoud nog zal evolueren. Het is een proces, ik geef me eraan over en ik ben benieuwd in welke richting het zal verdergaan.

In het boek ‘Waarover ik praat als ik over hardlopen praat’ van Haruki Murakami dat ik aan het lezen ben, gaat het toevallig ook over focus. Dat is natuurlijk niet toevallig. Als iets in je hoofd rondhangt, dan zie en lees je overal dingen die daarmee te maken hebben.

Volgens Murakami is de belangrijkste eigenschap van een schrijver talent. Dat talent hoeft niet eens zo groot te zijn. Talent is nu eenmaal ongelijk verdeeld. De tweede eigenschap is concentratievermogen. Door elke dag een paar uur te concentreren op het schrijven, kan het talent zich ontwikkelen. De derde eigenschap is uithoudingsvermogen. De schrijver moet zich trainen in concentratie. Hij maakt daarbij de vergelijking met hardlopen. Het moet pijn doen. Maar pijn hebben is niet hetzelfde als lijden. Want ‘Pain is inevitable, suffering is optional’ is zijn mantra.

Murakami zegt dat hij om tien uur gaat slapen en om vijf uur opstaat. Het zou me niet verwonderen als dit boek uit ochtendschrijven is ontstaan: het is een neerslag van ervaringen met schrijven en hardlopen en zijn reflecties daarop.

Hardlopen is niet (meer) mijn ding, maar stevig wandelen wel. Luisterend naar Murakami, koppel ik het wandelen aan het schrijven. Het moet een beetje pijn doen en de lat moet langzaam maar zeker verlegd worden. Aan een paar uur per dag focussen op schrijven ben ik zeker nog niet toe, maar het ochtendschrijven (ongeveer twintig minuten, soms een half uur) is een begin. En het dagelijks wandelen is intussen een tweede routine geworden.

Oefenen in focussen kun je trouwens met alles doen: met koken, met eten, en zelfs bij de afwas. Vraag het maar aan de mindfulnessmensen.

Met dank aan Marleen voor de voornementip, en aan Hadjira voor de boekentip.

Langzame bloeier

Onlangs ben ik begonnen met een lijst aan te leggen van Nederlandstalige en naar het Nederlands vertaalde, vrouwelijke auteurs van kortverhalen die ik ken en gelezen heb. Mijn lijst was teleurstellend kort. Ik hoop dat hij in 2016 langer wordt, want er moeten er veel meer zijn.
Ik neem me nu voor om elke keer als ik in een boekhandel kom, ernaar te vragen.

Zo werd me in de nieuwe Antwerpse boekhandel CronopiO de bundel Honingdauw van Edith Pearlman aangereikt. De verhalen van Edith Pearlman lezen niet vanzelf. Ik moest even wennen aan het ‘met de deur in huis vallen’ en aan de vele, niet altijd flatterende, details waarmee zij haar personages typeert. Pas na een paar verhalen, begon ik haar formule te ontdekken. Ze brengt de lezer op een bijna bruuske manier binnen in een koppel, een gezin, een familie of een gemeenschap. Alle personages die een rol spelen worden scherp uitgetekend, zowel uiterlijk als wat hun gedrag of karakter betreft, zodat je al snel het gevoel krijgt dat je tussen die mensen zit en hen mee observeert.
Het verhaal zelf is meestal niet spectaculair, het zijn korte tijdspannes in het leven van kleine groepjes mensen. Er gebeuren geen ophefmakende dingen, de gebeurtenissen ontwikkelen zich als een logisch gevolg van het samenspel van de verschillende karakters. Het einde is niet altijd verrassend, maar bij sommige verhalen geeft de laatste zin toch een onverwachte zwenk aan het verhaal.

Als ik een verhalenbundel lees, lees ik meestal maar een verhaal per dag, in bed, voor ik het licht uitdoe. Bij de verhalen van Edith Pearlman viel het me op hoe zo’n verhaal dan de volgende dag, of soms nog een paar dagen later in mijn gedachten blijft hangen. Die vaststelling maakte me nieuwsgierig naar haar schrijftechniek. Want dat een roman, waarin je dagen, soms weken hebt gelezen, in je hoofd blijf hangen, vind ik niet zo verbazend. Maar als een kortverhaal dat voor elkaar krijgt, betekent het dat de auteur in staat is om op korte tijd diep door te dringen in de schijnbare alledaagsheid van het leven van haar protagonisten en haar lezers daarin mee kan voeren.

In 2016 wordt Edith Pearlman tachtig jaar. De afgelopen veertig jaar heeft ze vier verhalenbundels geschreven. Ze heeft in de VS een reputatie opgebouwd en een aantal prijzen gewonnen, maar ze is pas vorig jaar internationaal doorgebroken. Ze is misschien geen echte laatbloeier, maar dan toch een langzame en langdurende bloeier. Ik hoop dat haar andere bundels ook nog vertaald worden, en dat er nog minstens een bundel volgt, want het geeft moed dat iemand op latere leeftijd nog zo origineel en gevat kan schrijven. Ik wil graag van haar leren en hoewel ik nog heel wat op de leesplank heb staan, denk ik dat ik de bundel nog eens van vooraf aan ga lezen. Iets wat ik zelden doe.

Ik kocht het boek in boekhandel CronopiO, de nieuwe en heel leuke zaak van Ine Schepmans in de Kasteelpleinstraat in Antwerpen, waar je rustig kunt rondneuzen en ook een kopje koffie, een glas wijn of een glas bio appelsap kan drinken.

Foto van Suzanne Kreiter/The Boston Globe bij een review in The Gardian

Faalangst

In 2014 heb ik mijn eerste en waarschijnlijk enige roman geschreven. Het was een gefictionaliseerde familiegeschiedenis die al lang klaar zat om geschreven te worden.

Ik had hetzelfde voor ogen als Harper Lee (zie vorig bericht): Ik hoopte dat het goed genoeg zou zijn om aanmoediging te krijgen. Die aanmoediging heb ik gekregen: van mijn proeflezers die zoals bij een loopwedstrijd aan de kant stonden te applaudisseren en van de enige uitgever van de zes naar wie ik mijn manuscript had gestuurd, die de moeite nam om mij in een e-mail uit te leggen waarom hij het boek niet wilde uitgeven. Hij vond het verhaal niet uitzonderlijk genoeg, maar hij was wel gecharmeerd door mijn stijl en hij nodigde me uit om mijn volgende manuscript zeker naar hem te sturen.

Dat het boek waarschijnlijk nooit gedrukt zal worden, vind ik niet eens erg. Ik was al blij met de positieve reacties van mijn vrienden en van die ene uitgever. Het schrijven van dat verhaal had trouwens meerdere functies dan de hoop op een eventuele uitgave.
Het was de eerste keer dat ik zo’n lang verhaal helemaal tot het einde uitschreef. Ik heb ervaren dat ik dat kan. Het schrijven heeft me geholpen om een deel van mijn familiegeschiedenis te begrijpen en te verwerken. En het heeft mijn herinneringen –zij het in licht gewijzigde vorm- vastgelegd.

Toen de roman helemaal uitgeschreven was en nadat ik hem naar een eerste uitgever had gestuurd, kreeg ik plots erg veel inspiratie en begon ik gedichten en kortverhalen te schrijven. Ik herinner me die periode nog levendig. Het was alsof er ergens een poortje was opengezet en de woorden, zinnen en dichtregels rolden naar me toe.

Daarom ben ik nog altijd blij met dat boek.
Maar het belangrijkste wat het schrijven van dat boek heeft gedaan was het overwinnen van mijn faalangst. Mijn faalangst was bijna fysiek. Elke keer als ik een nieuw hoofdstuk moest beginnen, werd ik misselijk. Ik kreeg mezelf niet in beweging. Het duurde soms drie of vier dagen eer ik aan mijn schrijftafel kon gaan zitten om aan dat nieuwe hoofdstuk te beginnen. Ik herinner me nog dat ik mijn zus Elisabeth in de VS een keer belde en dat ik via skype bij haar aan de ontbijttafel zat te huilen en dat ik zwoer dat ik nooit meer een roman zou schrijven.

Daar kan ik nu om lachen, maar toen was het bittere ernst. Ik voelde me ziek van angst.
Die angst ligt nog steeds op de loer. Maar ik laat hem niet meer zo dichtbij komen. Hij mag er zelfs zijn, want hij zorgt ervoor dat ik mijn teksten meer dan een keer nalees. Hij behoedt me in zekere mate voor fouten. Maar hij zal me nooit meer zo in de greep krijgen als tijdens het schrijven van ‘Gaspard en Justine’.

Spaar de spotvogel

Soms komen de dingen als vanzelf naar je toe. Het is verleidelijk om daar een goddelijke hand achter te zoeken, maar ik denk dat de geest waakzaam is en mee uitkijkt naar dingen die al een tijdje op een diep verborgen verlanglijstje staan.

Zo viel mijn oog twee weken geleden op een boekenruilkastje in De Grote Post in Oostende. Het was een gesloten kastje met een houten deurtje dat erom vroeg open gedaan te worden. En ja, daar lag een stapeltje boeken die geruild wilden worden. En bovenop die stapel lag een zo goed als nieuw exemplaar van Spaar De Spotvogel, uitgave 2015.

Ik had geen boek om te ruilen, maar iemand in mijn gezelschap, die daar vlakbij woont, beloofde om in mijn plaats een boek in het kastje te komen leggen. Ik nam mijn buit meer naar huis en begon er dezelfde avond nog in te lezen.

Wat een cadeau. Het boek verscheen voor het eerst in 1960 en kreeg het jaar daarop al meteen de Pulitzer-prijs. Het is tot vandaag een bestseller in de VS en dit jaar verscheen het voor de derde keer in een Nederlandse vertaling.

De eerste hoofdstukken las ik nog met schrijvers-ogen, maar algauw trok het verhaal mij naar binnen en wou ik alleen nog maar weten hoe het verder ging. En dat is natuurlijk het bestseller-kenmerk bij uitstek.

Via het internet ben ik te weten gekomen dat het boek niet in een-twee-drie uit Harper Lees pen gevloeid is. Oorspronkelijk was het een verhalenbundel en blijkbaar heeft de uitgeverij de uiteindelijke versie flink ondersteund. En zo mag het ook. Want daar zijn uitgeverijen toch voor? Om de ruwe diamant te slijpen?

Harper Lee was dus geen wonderkind dat elke twee drie jaar een roman op de markt gooide, maar gewoon een vrouw die hard werkte en iets moois voor elkaar kreeg. Ik zet haar bij in mijn galerij van heldinnen.

 

harper-lee

 

Inspiratie

Vanmorgen ben ik begonnen met de biografie van M. Vasalis te lezen. Het is een lijvig boek, waarvan in recensies gezegd wordt dat het te gedetailleerd is, maar in het voorwoord lees ik al iets dat me waarschijnlijk zal aansporen om door te lezen:
‘Overvloedig gezegend met creativiteit moest ze in het midden van haar leven meemaken hoe haar scheppingskracht afnam. Wat een vanzelfsprekend permanent bezit leek ontviel haar, langzaam en pijnlijk. Vasalis voelde zich er schuldig en vertwijfeld over.’
Hoe herkenbaar en troostend. Het gevoel dat mijn inspiratie opdroogt, ken ik goed. Alleen lijkt het bij mij niet gebonden aan een bepaalde levensfase. Het is meer een cyclus. In een jaar geniet ik soms maandenlang van een stroom van ideeën en werklust. Dan begint de inspiratie af te nemen, word ik erg kritisch over mijn eigen werk, en groeit de twijfel en het schuldgevoel. Twijfel over mijn talent: is het wel groot genoeg? Had het al niet lang moeten bovendrijven als het er echt was? En schuldgevoel: zou ik mijn tijd niet beter aan iets nuttigs besteden? In het filmpje van Allison Bechdel dat ik in mijn vorig bericht plaatste, hoor je haar zeggen: ‘I should get a job.’ Terwijl ze net bezig is te doen wat haar job is: tekenen en schrijven.

Twijfel en zelfs schuldgevoelens lijken erbij te horen, bij deze job. En ook de momenten dat de inspiratie ver weg lijkt. Zo ver dat het lijkt alsof ze nooit meer zal terugkomen. Dan denk ik aan een filmpje waarin ik Jane Campion aan het werk zag. Het is een bonusfilm bij de serie Top Of The Lake, waarin ze praat over haar creatief proces. Ze zegt dat ze soms vier uur op een idee wacht. Je ziet haar aan een bureau zitten of op een bank liggen wachten, schrijfblok en pen in de aanslag. En dan zegt ze ongeveer: ‘Je moet elk idee dat zich aandient verwelkomen, hoe klein en onnozel het ook lijkt. Want anders blijven de andere ook weg.’ Ze praat erover alsof het wezentjes zijn die bij je komen aankloppen.

Dat mijn heldinnen van hetzelfde last hebben, is een hele troost. Maar wachten en geduld hebben is niet mijn sterkste eigenschap. Dat ik ook nog eens pas erg laat in mijn leven mijzelf als schrijfster au sérieux ben beginnen nemen, versterkt nog eens mijn ongeduld. Op een dag zal mijn tijd op zijn.

Het enige wat ik kan doen is schrijven, elke dag schrijven. ‘Een dag waarin ik niet heb geschreven, lijkt een verloren dag’, zegt de jonge dichteres Hadjira Hussain Khan. Zo is het voor mij, oude schrijfster, ook. Laten we alle dagen schrijven, al was het maar om gezond te blijven. De inspiratie komt wel terug.

DSC_0859

Laatste aanwinst, cadeautje van Els.

Niet klagen! Schrijven!

De afgelopen jaren heb ik een stapeltje schrijfboeken verzameld, maar er is maar een boek dat ik helemaal uitgelezen heb. Het is ‘Schrijven Vanuit Je Hart’ van Nathalie Goldberg. En er is ook maar een tip uit dat boek die ik onthouden heb: Niet klagen! Schrijven!

Een paar dagen geleden bladerde ik in het boek omdat ik die fameuze, onvergetelijke tip wou terugvinden, maar ik had er geen ezelsoor bij gemaakt en ik vond het hoofdstuk waarin dit zou kunnen staan niet terug. Er zat niets anders op dan het boek weer van vooraf aan te lezen.

Writing Down the Bones werd al in 1986 uitgegeven. Het had onmiddellijk erg veel succes en werd in vele talen vertaald. Aan een paar details, merk je dat het boek al bijna dertig jaar oud is. Ze schrijft bijvoorbeeld dat ze nog niet vertrouwd is met een tekstverwerker. Dat zal intussen wel veranderd zijn, want ze schreef nog heel wat boeken daarna. In 2013 verscheen een follow-up van Writing Down the Bones.

Ik weet niet of ik behoefte heb aan een vervolg, want in Schrijven Vanuit Je Hart, staat eigenlijk alles wat je over schrijven moet weten. Dat je moet schrijven, schrijven en schrijven. Je moet misschien wel vijf jaar lang alle dagen onzin schrijven, voor er iets moois aan de oppervlakte kan komen, zegt ze.

Wat ik zo prettig vind aan dit boek is dat het met zelfrelativering, zelfs zelfspot (‘Ik leg mezelf voortdurend schrijfregels op’) en ook met veel compassie geschreven is. Compassie voor haar studenten en voor al die mensen die hard werken. Want schrijven is hard werken.

‘Elke keer als we gaan schrijven, moeten we als het ware terug naar de geest van de beginner. Niets is zeker, we hebben geen garantie dat alleen omdat we twee maanden geleden iets goeds hebben geschreven, ons dat nu weer lukt. In feite vragen we ons elke keer als we gaan schrijven weer af hoe ons dat in hemelsnaam ooit gelukt is.’

O zo herkenbaar! En zo gaat ze verder. Nathalie stelt zich niet op als een autoriteit, ze schrijft alsof ze een van mijn schrijfmaatjes is. Alleen woont ze niet in Valencia, in Turnhout, in Geel of in Bhopal. Ze woont in Santa Fe. Maar ze praat over schrijven zoals wij met elkaar babbelen over schrijven. En nee, niemand van ons klaagt. Wij schrijven.

PS Het boek telt 54 korte hoofdstukken. Ik heb me voorgenomen om het deze keer niet in een keer uit te lezen, maar elke dag een hoofdstukje te proeven. Zou houd ik me in ieder geval de komende twee maanden aan de gang. Want na zo’n grappige, maar liefdevolle prik krijg ik meteen zin in mijn pen.

Vrijen met aandacht

Nog maar kort geleden las ik mijn eerste Murakami en ik was meteen verkocht. Mijn gebruikelijke achterdocht voor bestsellerauteurs bleek weer eens ongegrond.
Het verhaal neemt een snelle start en suist verder als een tgv. Ik heb het dan ook tussen Brussel en Perpignan in een keer uitgelezen.

Vanaf het vierde hoofdstuk was mijn hart veroverd. Hier is een stukje uit een gesprek tussen de verteller en een vrouw die hij op de trein heeft ontmoet. Ze heeft hem uitgenodigd in de hotelkamer die zij vooraf reserveerde in de stad waar ze toevallig allebei uitstappen.

‘Stel je maakt met iemand een lange reis met de auto. Wie zou jij in zo’n geval als reisgenoot kiezen: iemand die goed kan rijden maar zijn aandacht er niet bij heeft, of iemand die niet zo goed kan rijden maar die wel aandachtig is?’

Het antwoord laat zich ongetwijfeld raden. Maar het gesprek ging eigenlijk over vrijen. En het resultaat was dat er daarna met aandacht gevreeën werd.

Rijden, vrijen, schrijven. Is het niet met alles zo? Wat je met gerichte aandacht doet, is veiliger, prettiger, beter. Daarom schrijf ik kortverhalen en gedichten altijd eerst met de hand. Want dan ben ik gefocust. Mijn aandacht gaat bijna rechtstreeks van mijn hoofd, door mijn arm naar mijn pen en het papier. Maar daarom is het niet altijd meteen perfect wat er staat. Integendeel, het hele herwerkproces moet nog beginnen en zal waarschijnlijk langer duren dan mij lief is. Maar de beste vondsten komen uit die eerste versie.

Kun je ook schrijven zonder of met te weinig aandacht? Ik in ieder geval wel. Dat blijkt elke keer weer als ik mijn blogteksten -die ik niet met de hand schrijf, maar meteen intik- herlees. Ook al switch ik tien keer tussen bewerken en bijwerken, de volgende dag en soms een paar dagen later vind ik tot mijn grote ergernis nog steeds tik- en andere fouten. Toch maar een blogschrift aanleggen dan?

(Spoetnikliefde van Haruki Murakami is te koop in de webwinkel van boekandel ’t Verschil. Koop boeken in kleinhandelszaken.)